Het Hooggerechtshof heeft zes clausules van de ticketverkoopovereenkomst van Volotea nietig verklaard omdat het deze als oneerlijk beschouwt, waaronder de clausule die een vergoeding van vijf euro voor “administratiekosten” oplegde aan passagiers die uiteindelijk niet hebben gevlogen en om terugbetaling van de kosten hebben verzocht.
Het arrest van het Hooggerechtshof is het antwoord op een collectieve rechtszaak van Asufin tegen de luchtvaartmaatschappij en verklaart zes van de acht door de vereniging aangevochten clausules nietig. De vereniging benadrukt dat dit arrest “niet alleen de beklaagde luchtvaartmaatschappij betreft, maar de hele sector”, aangezien het een precedent schept.
In eerste aanleg werden verschillende clausules onrechtmatig verklaard. Een daarvan betreft buitengewone omstandigheden, waarbij Volotea bepaalde dat het geen aansprakelijkheid aanvaardt voor het niet gebruiken van het ticket door de passagier, behalve in geval van een chirurgische ingreep of een overlijden.
Na deze rechtszaak kreeg de consument de mogelijkheid om de overeenkomst in geval van buitengewone omstandigheden te beëindigen. Ook werd de clausule ongeldig verklaard die de maatschappij het recht gaf om de bagage te controleren, hoewel dit alleen door de bevoegde autoriteiten en niet door de luchtvaartmaatschappij zelf mag worden uitgevoerd, en passagiers het vervoer te weigeren als zij met een verlopen identiteitskaart op bepaalde vluchten vliegen, evenals de clausule die bepaalde dat alle geschillen onder de bevoegdheid van de rechtbanken van Barcelona vallen, hoewel de consument een rechtszaak kan aanspannen in zijn eigen woonplaats.
Later breidde de provinciale rechtbank van Oviedo de nietigheid uit tot een andere clausule die Volotea het recht gaf om “het vervoer van breekbare en/of bederfelijke voorwerpen, contant geld of verhandelbare waardepapieren, deviezen, effecten, edelstenen en edelmetalen, elektronische apparatuur, computers, waardevolle voorwerpen en identiteitspapieren” te verbieden.
Over deze kwestie verklaarden de rechters dat “het geen zin heeft om de passagier te verbieden voorwerpen zoals contant geld of zelfs identiteitspapieren mee te nemen in de cabine”.
Nu geeft het Hooggerechtshof gedeeltelijk gevolg aan andere eisen van Asufin, zoals de clausule inzake de terugbetaling van kosten bij niet-gebruik van het vliegticket, die bepaalde dat de passagier, als hij niet vloog, uitdrukkelijk om terugbetaling van de luchthavenkosten moest vragen en vijf euro per passagier en per traject als “administratiekosten” moest betalen.
Het Hooggerechtshof verklaart deze clausule onrechtmatig en wijst erop dat “de terugbetaling automatisch en zonder aanvraag moet gebeuren. Als dit niet automatisch gebeurt en er een aanvraag moet worden ingediend, is er geen rechtvaardiging om een vergoeding in rekening te brengen”. Het Hooggerechtshof verklaart echter de kosten van 30 euro die aan de passagier in rekening worden gebracht voor het afdrukken van zijn instapkaart op de luchthaven niet onrechtmatig, hoewel Asufin deze kosten “onevenredig” acht. Asufin ziet in dit vonnis een “stap voorwaarts” van de rechtbanken bij het “afdwingen van een gedragsverandering bij de goedkope luchtvaartmaatschappijen, die meer rekening moeten houden met de rechten van de consument”.
De voorzitter van de vereniging, Patricia Suárez, benadrukte dat met een collectieve rechtszaak “een overwinning voor iedereen” is behaald, omdat zo wordt voorkomen dat iedereen afzonderlijk naar de rechter moet stappen, “wat het des te noodzakelijker maakt dat er vooruitgang wordt geboekt met de toekomstige wet op collectieve rechtszaken, die vastzit in het congres”.
Bron: agentschappen