Steeds meer mensen in Europa besluiten om zelf geen kinderen te krijgen, wat een groep Europese onderzoekers ertoe heeft aangezet om te onderzoeken hoe de houding ten opzichte van vrijwillige onvruchtbaarheid zich zou kunnen ontwikkelen.
Deskundigen van het HUN-REN Centrum voor Sociale Wetenschappen in Boedapest, Hongarije, in samenwerking met FORS, het Zwitserse Centrum voor Sociale Wetenschappen (Zwitserland) en de Universiteit van Padua (Italië), presenteren hun bevindingen in het open access tijdschrift “PLOS One”.
Het onderzoeksteam voerde een nieuwe analyse uit van gegevens uit 27 landen. De onderzoekers wilden onderscheid maken tussen twee categorieën houdingen ten opzichte van vrijwillige onvruchtbaarheid: prescriptief en prospectief.
Prescriptieve houdingen richten zich op de verwachting dat mensen kinderen zullen krijgen. Prospectieve attitudes daarentegen benadrukken de waargenomen negatieve gevolgen van onvruchtbaarheid en worden gemeten aan de hand van vragen over de vraag of mensen kinderen nodig hebben om zich vervuld te voelen. Uit de analyse bleek dat bepaalde socio-demografische kenmerken statistisch verschillend gerelateerd waren aan prescriptieve en prospectieve houdingen ten opzichte van vrijwillige onvruchtbaarheid.
Mensen in landen met hogere onvruchtbaarheidscijfers waren geneigd om vrijwillige onvruchtbaarheid in prospectieve zin meer te accepteren, maar er werd geen vergelijkbare tendens waargenomen met betrekking tot prescriptieve houdingen ten opzichte van de gevolgen. In landen met een grotere gendergelijkheid waren de acceptatiepercentages hoger in zowel prescriptieve als proscriptieve zin, mogelijk omdat vrouwen hier vaak een belangrijkere rol spelen in economische stabiliteit en gezien worden in rollen die verder gaan dan het moederschap.
Vrouwen, hoger opgeleiden en, in sommige gevallen, jongere mensen waren vaker bereid om vrijwillig afstand te doen van kinderen, mogelijk omdat ze zich meer bewust waren van de fysieke, emotionele, psychologische en beroepskosten die gepaard gaan met het krijgen van kinderen. Terwijl de werksituatie niet geassocieerd werd met een neiging tot proscriptieve attitudes, waren gepensioneerden vanuit een prescriptief perspectief relatief meer gekant tegen de beslissing om geen kinderen te krijgen, wat opnieuw mogelijk een weerspiegeling is van verschillen tussen generaties.
Interessant genoeg vertoonde geen van de categorieën een trend in relatie tot de religieuze oriëntatie van de landen, hoewel op individueel niveau de meer religieuze mensen minder tolerant waren ten opzichte van beide dimensies van vrijwillige onvruchtbaarheid.
Deze resultaten suggereren dat het onderscheiden van prescriptieve en proscriptieve houdingen ten opzichte van vrijwillige onvruchtbaarheid ons in staat stelt om de opvattingen van mensen nauwkeuriger vast te leggen. Deze studie kan daarom bijdragen aan lopend onderzoek naar hoe deze houdingen in de loop van de tijd kunnen veranderen, zowel in Europa als elders. De auteurs voegen toe: “Onze studie concludeert dat een lagere genderongelijkheid een grotere acceptatie van vrijwillige onvruchtbaarheid voorspelt, terwijl het niveau van religiositeit geen effect heeft.”
Bron: Agentschappen